Programma – Corelli & Händel (claviorganum)
Inhoud:
Bezetting
hobo, 2 violen, altviool, cello, theorbe / gitaar & claviorganum / klavecimbel & orgel
Programma
Corelli, Triosonate (2vlns, bc)
Händel, Triosonate (ob, vln, bc), HWV 390
Händel, Klavecimbelsuite in d, HWV 428, Prelude, Allegro, Allemande, Courante
Corelli, La Folia, op. 5/12 (vln, bc)
Händel, Hoboconcerto, HWV 287 (ob, 2vlns, vla, bc)
– pauze –
Corelli, Triosonate (2vln, bc)
Corelli, Sonata con Aboé (ob, 2vlns, bc) – WoO 4
Händel, Il trionfo del Tempo e del Disinganno, HWV 46a [E], Adagio from Sonata del Overtura
Händel, Klavecimbelsuite in d, HWV 428, Air met Doubles
Händel, Orgelconcerto “The Cuckoo and the Nightingale”, HWV 295
Programmatekst
Wanneer twee muzikale grootheden elkaar in een ideale context ontmoeten, spat de inspiratie van de partituur. Dit was het geval in Rome in de jaren 1707-1710, toen de jonge Georg Friedrich Haendel er Arcangelo Corelli ontmoette, de geniale violist en componist van uiterst verfijnde muziek voor strijkers. Haendel schreef schitterende solopartijen voor Corelli en Corelli trad als concertmeester op bij de uitvoering van Haendels Italiaanse oratoria, waarin hij ook als solist kon uitblinken. Met de Italiaanse barok zijn vooral twee instrumentale genres verbonden: de sonate (solo en trio) en het concerto. Corelli‘s vier bundels triosonates voor twee violen en basso continuo vormen de absolute referentie voor dit genre, waarin naast lyrisch-melodische ontplooiing vooral ook de interactieve dialoog tussen de verschillende partners centraal staat. Veel van zijn sonates munten bovendien uit door sterk expressief geladen toetsen, zoals de keuze van de getormenteerde toonaard van fa klein in op. 3, nr. 9 en de chromatiek in het tweede deel van op. 1 nr. 11. In zijn Triosonate HWV 390 spiegelde Haendel zich overduidelijk aan Corelli als ideaal model. Corelli’s opus 5 zijn solosonates voor viool en basso continuo, met als laatste compositie een fascinerende Follia, een virtuoze variatiereeks op een ostinate basformule, waarin de componist de meest uiteenlopende affecten aftast. Deze rijkdom aan emotionele impact laat aan de uitvoerders de mogelijkheid open om die nog te accentueren door een wisselend kleurenpalet aan continuokleuren. Een uitzonderlijk werk is Corelli’s enig bekende werk voor hobo, een instrument dat toen nog in volle ontwikkeling was en dat de jonge Haendel al vakkundig liet soleren in zijn Hoboconcerto HWV 287.
Hoewel Haendels naam in de eerste plaats de verbonden blijft aan de vocale muziek, vooral opera’s en oratoria, die hij in Engeland vanaf 1712 componeerde, excelleerde hij er ook in instrumentale genres, zoals de suite voor klavecimbel, waarin vaak abstracte delen (prelude, allegro) afwisselen met dansen of dansachtige stukken (allemande, courante) en een prachtige air met vijf variaties (air & doubles). Terecht populair zijn ook zijn orgelconcerti, die hij, als nieuwigheid, vaak tussen de bedrijven van zijn oratoria uitvoerde. Stilistisch lenen ze zich uitstekend voor uitvoering op een intrigerend en veelzijdig instrument: het claviorganum, waarin snaren, zoals op het klavecimbel, en pijpen, zoals op het orgel, binnen één geheel zijn gecombineerd. Het is bekend dat Haendel over een dergelijk instrument beschikte. Doordat klavecimbel en orgel zowel apart als samen kunnen klinken, biedt het instrument veel mogelijkheid tot coloristische effecten. Haendel maakt hier dankbaar gebruik van in zijn Orgelconcerto HWV 295, dat bekend staat als ‘The Cuckoo and the Nightingale’, waarin hij in april 1739 voor zijn publiek een lentesfeer opriep met imitaties van vogelgeluiden.
Ignace Bossuyt